- arm
- arm1{{/term}}〈de〉1 [algemeen]bras 〈m.〉2 [mouw] manche 〈v.〉♦voorbeelden:1 de armen van een kruis • les bras d'une croixde arm van een stoel • le bras d'un fauteuil〈figuurlijk〉 lange armen hebben • avoir le bras long〈figuurlijk〉 met open armen ontvangen • accueillir à bras ouvertsiemand een arm geven • donner le bras à qn.de armen ten hemel heffen • lever les bras au ciel〈figuurlijk〉 de armen (slap) laten hangen • baisser les brasmet zijn meisje aan de arm • sa petite amie au brasarm aan, in arm lopen • se promener bras dessus, bras dessous〈figuurlijk〉 iemand in de arm nemen • faire intervenir qn.iemand in zijn armen drukken, sluiten • serrer qn. dans ses brasiemand in de armen drijven van • précipiter qn. dans les bras deiemand in de armen vallen • tomber dans les bras de qn.een kandelaar met twee armen • un chandelier à deux branchesmet de armen over elkaar zitten • être les bras croisészich uit de armen van iemand losrukken • s'arracher des bras de qn.¶ de sterke arm • les forces de police————————arm2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord〉1 pauvre (en)♦voorbeelden:1 de arme landen • les pays pauvreseen arme vrouw • une femme pauvrede arme vrouw • la pauvre femmearm aan geld • sans argentzo arm als Job • pauvre comme Job
Deens-Russisch woordenboek. 2015.